Bijbel
PSALM 1.

Tweeërlei weg

1 WELGELUKZALIG 1is de 2man adie niet wandelt 3in den raad der 4goddelozen, noch staat op den 5weg der 6zondaren, noch zit in het 7gestoelte der spotters. 2 bMaar zijn lust is in des HEEREN 8wet, en hij 9overdenkt Zijn wet dag en 10nacht. 3 Want hij zal zijn als een cboom, geplant aan 11waterbeken, die zijn vrucht geeft op 12zijn tijd en welks 13blad niet afvalt; en al wat 14hij doet, zal 15welgelukken. 4 16Alzo zijn de goddelozen niet, maar als dhet kaf dat de wind heendrijft. 5 Daarom zullen de goddelozen niet 17bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. 6 Want de HEERE 18kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan.

Op rijm om te zingen

1 Welzalig hij die in der bozen raad
Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat,
Noch nederzit, waar zulken samenrotten,
Die roekeloos met God en godsdienst spotten;
Maar 's HEEREN wet blijmoedig dag en nacht
Herdenkt, bepeinst, en ijverig betracht.
2 Want hij zal zijn gelijk een frisse boom,
In vetten grond geplant bij enen stroom,
Die op zijn tijd met vruchten is beladen,
En sierlijk pronkt met onverwelkte bladen;
Hij groeit zelfs op in ramp en tegenspoed;
Het gaat hem wel; 't gelukt hem, wat hij doet.
3 Gans anders is 't met hem die 't kwaad bemint;
Hij is als kaf, dat wegstuift voor den wind;
Geen zondaar zal 't gewis verderf ontkomen,
Als in 't gericht door God wordt wraak genomen;
Hij die van deugd en godsvrucht is ontaard,
Zal niet bestaan waar 't vrome volk vergaârt.
4 De HEER' toch slaat der mensen wegen ga,
En wendt alom het oog van Zijn genâ
Op zulken, die, oprecht en rein van zeden,
Met vasten gang het pad der deugd betreden;
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
Maar 't heilloos spoor der bozen zal vergaan.